Harry de Kok (fotograaf Ludo Verhoeven)

In memoriam: Harry de Kok (1944-2020)

In september 1944 werd Turnhout bevrijd. De geallieerden verdreven de Duitse troepen. Op 26 oktober van dat jaar werd Harry de Kok geboren in de Kadasterstraat. Hij deed zijn humaniorastudies aan het Sint-Jozefcollege en het Koninklijk Atheneum van Turnhout. Vervolgens studeerde hij geschiedenis aan de rijksuniversiteit van Gent waar hij in 1968 zijn licentiaatstitel behaalde.

Van november 1968 tot januari 1973 was Harry inspecteur en bestuurssecretaris bij het Ministerie van Nederlandse Cultuur te Brussel. Daar werkte hij mee aan verschillende nota’s over de werking van de culturele raden. Ondertussen was het ambt van stadsarchivaris van Turnhout vacant geworden. In februari 1973 volgde hij Raymond Peeters op.

Stadsarchivaris

Hij trof het stadsarchief aan in de kelders van het toen nog nieuwe stadhuis maar met alle kenmerken van een oud archief: geen leeszaal, één bediende, enkele tafels met daarop stapels boeken, waartussen gewerkt werd zowel door het personeel als door de bezoekers. Onder impuls van Harry werd het archief systematisch gemoderniseerd. Stap voor stap. Als archivaris was hij ook verschillende jaren ondervoorzitter van de Vereniging van Archivarissen en Bibliothecarissen van België.

Daarnaast kreeg Harry ook het beheer van de verschillende musea onder zijn bevoegdheid. De kosten en lasten van de musea gingen de middelen van de vriendenkringen en stichtende verenigingen verre te boven. Overdracht aan de stad bleek de enige uitweg. Uiteindelijk werden het Taxandriamuseum, het Nationale Museum van de Speelkaart en het Begijnhofmuseum door de stad verworven. Harry hield zich intens bezig met de materiële problemen van de musea. Het gebouwenpatrimonium werd aangepast en de collecties werden uitgebreid. Onder zijn impuls zag TRAM 41 het levenslicht : het samenwerkingsverband tussen het archief en musea. Ook kregen de musea hun huidige locatie. Het Taxandriamuseum verhuisde naar de Begijnenstraat; het Speelkaartenmuseum naar de Druivenstraat. De archivaris ijverde voor de verbetering van de relaties tussen de verschillende stichtende verenigingen en de stad. Uiteindelijk ontstond er een overkoepelend orgaan: de museumraad. Met Harry als voorzitter. Nieuwe vriendenkringen werden gesticht. Zoals de Vrienden van het Taxandriamuseum onder leiding van dr. Paul Janssen. Zonder overdrijving kunnen we stellen dat Harry de basis legde van het huidige stedelijke museumbeleid.

Turnhoutenaar

Als archivaris werd Harry geconfronteerd met het gegeven dat Turnhout in de media en toeristische kringen weinig bekend was. In dit kader paste zijn initiatief om te starten met een opleiding voor stadsgidsen. Deze opleiding werd later in andere regio’s gekopieerd en groeide uit tot de opleiding streekgids.

In 1980 gaf Harry de Kok zijn bekende Gids voor het oude Turnhout uit. Hierin slaagde hij erin de vele, grotendeels verdwenen monumenten van Turnhout terug tot leven te brengen om zo een ruime gids van stad te maken. In 1983 gaf hij, samen met dr. Eugeen Van Autenboer, Turnhout, groei van een stad uit. Het belang van deze twee werken voor de bekendmaking van Turnhout is moeilijk te overschatten. Als geen ander slaagde hij erin in zijn talrijke publicaties en voordrachten het verleden van Turnhout in al zijn aspecten tevoorschijn te toveren.
Als Turnhoutenaar zette hij zich ook in voor heel wat Turnhoutse verenigingen. Zo was Harry de eerste voorzitter van de Vrienden van het Begijnhof .

Kempenaar

Ook de Kempen zouden een vooraanstaande plaats krijgen in het werk van Harry de Kok. Zo startte hij de Bibliografie van de Antwerpse Kempen op. Een dankbaar hulpmiddel voor ieder die zich met de geschiedenis van de Kempen bezighoudt. Harry was ook jarenlang secretaris van het Centrum voor Studie van Land en Volk van de Kempen. Talrijk waren zijn bijdragen over vele Kempense gemeenten in historisch-geografische werken of toeristische gidsen. In 1998 ontving hij het Jozef Weyns-eremerk. Een prestigieuze onderscheiding van het Verbond van Heemkunde voor personen die zich verdienstelijk maakten op geschied- of heemkundig vlak. Belangrijk voor de geschiedenis van de Kempen waren ook de reeksen Waar is de tijd, 1000 jaar Kempenaren en De kleine geschiedenis van de Kempen waarvoor hij het initiatief nam en de leiding van de redactie. Naast lid en jurylid van de Hoge Gilderaad van de Kempen was hij ook nog lid van talrijke organisaties zoals de Commissie voor Geschiedenis en Volkskunde, de Commissie voor Monumenten en Landschappen, en de Koninklijke commissie voor Plaatsnaamkunde van de provincie Antwerpen.

Brabander

Turnhout als verblijfplaats van de Brabantse vorsten deed hem zijn gezichtsveld verruimen naar het gehele, aloude hertogdom. Zo zorgde hij voor contacten met ’s-Hertogenbosch, Tilburg, Eindhoven en Breda. Jarenlang was hij lid van de Bibliotheekcommissie en het documentatiecentrum van het Provinciaal Genootschap van Noord-Brabant te ’s-Hertogenbosch. Ook was Harry stichtend lid van de Stichting Brabantse stad die congressen organiseerde over de Brabantse steden van het historische hertogdom. Tegen de trend om de gehele Nederlandssprekende Zuidelijke Nederlanden Vlaanderen te noemen, verdedigde hij het bestaan van een typische Brabantse entiteit naast de Vlaamse.

Tot slot

Sinds 1973 maakte Harry deel uit van het bestuur van de Geschied- en Oudheidkundige kring van de Antwerpse Kempen, Taxandria. Zonder twijfel heeft hij een belangrijk aandeel in het geschiedkundig onderzoek binnen deze unieke regio. Door zijn talrijke bijdragen in het jaarboek plaatste Harry Turnhout, de Antwerpse Kempen en de eenheid van het hertogdom Brabant op de kaart. Harry kon vertellen als de beste. Met een kwinkslag, een leuke woordspeling of een spitsvondigheid verstond hij de kunst het verleden op een aangename manier terug tot leven te brengen in zijn talrijke spreekbeurten en lezingen. Als kring zullen we de herinneringen aan Harry blijven koesteren: zijn eruditie, zijn vertelkunst, zijn passie voor het verleden van de streek die hij met iedereen wilde delen en bovenal : zijn charmante en innemende persoonlijkheid.

Hendrik Dirx, gebaseerd op het artikel
van Guido Landuyt in het
Liber Amicorum van Harry de Kok,
Taxandria Jaarboek 2009, LXXXI.

Hieronder volgt de tekst die tijdens zijn uitvaart (9 januari 2020) is voorgelezen door Karl van den Broeck.

Dag Harry.

Zie ons hier zitten. In de Sint-Pieterskerk. In een bomvolle Sint-Pieterskerk.

Je familie is hier. Je ex-collega’s zijn hier. Je vrienden. Notabelen en gewone Turnhoutenaars die jou een warm hart toedragen.

We zitten hier allemaal met hetzelfde probleem: we zijn op 30 december ons geheugen kwijtgeraakt.

Zolang jij er was, konden wij het ons gemakkelijk maken. Wij moesten niet alles bijhouden. Wij moesten niet alles onthouden. Jij deed dat voor ons. Jij was onze hulplijn. Onze externe harde schijf.

Als je zelf geen antwoord kende op een vraag over onze familie, ons huis, onze straat, onze stad, dan kende je altijd wel iemand die ons verder kon helpen. Je haalde feilloos een boek uit de rekken van het indrukwekkende stadsarchief waarin het antwoord dat we zochten stond neergeschreven. En als je het niet meteen wist, dan kwam je een paar dagen later gegarandeerd met een bruikbaar antwoord aanzetten.

Je familie heeft me gevraagd om hier vandaag het woord te nemen en iets over jou te vertellen. Maar hoe moet ik daaraan beginnen?

Bij eender welke andere Turnhoutenaar zou dat heel simpel zijn geweest. Dan had ik gewoon met jou moeten afspreken in een gezellig café. En dan had je me in een oogwenk alle nuttige informatie verschaft. Interessante weetjes en pikante roddels inbegrepen. Als journalist heb ik ontelbare keren een beroep gedaan op je parate kennis. Maar hoe kan ik een in memoriam schrijven over jou als ik niet aan jou kan vragen wat er allemaal moet instaan?

Ik heb raad gevraagd aan collega’s en vrienden. En ik kan putten uit mijn eigen herinnering.

Wij kennen elkaar al heel lang, ook al ben je een kwarteeuw ouder. Mijn vader zegt dat jij zowat de eerste Turnhoutenaar was met wie hij vriendschap sloot toen wij hier in 1968 kwamen wonen.

Legendarisch zijn de verhalen over het Turnhouts Epibreergenootschap, een groep ‘partners in crime’ die elke maand op een geheime plek in de stad samenkomen om te epibreren. Dat magische woord betekent zoiets als het “het verrichten van niet nader gespecificeerd werk dat heel voornaam lijkt, maar desondanks helemaal niets voorstelt.” Er zijn mensen in deze stad die denken dat Turnhout bestuurd wordt door het Epibreergenootschap. Wie ben ik om hen tegen te spreken…

Mijn vader vertelde me dat je bij de laatste bijeenkomst langs je neus weg zei dat je toch nog eens naar de cardioloog moest gaan. ‘Want mijn hart klopt precies te rap’. Hoe toepasselijk.

Ik ken je als een man wiens hart klopte voor Turnhout, voor de Kempen en voor Brabant. Ik had de eer en het genoegen om eindredacteur te mogen zijn van de reeks ’20 Dagen van de Kempen’. De talloze vergaderingen die daarmee gepaard gingen, waren mijn privélessen in de Kempense geschiedenis.

Ik leerde je kennen als een nauwgezet onderzoeker. De redacteurs moesten niet afkomen met half werk en wat ze schreven moest correct zijn. Maar je was geen kamergeleerde. Kennis moest worden gedeeld. In de academische wereld. Maar ook bij het brede publiek.

Meer dan 200 publicaties dragen jouw naam. ‘De Gids van het Oude Turnhout’ en het monumentale standaardwerk ‘Turnhout, groei van een stad’, zijn onmisbaar voor iedereen die meer wil weten over onze stad. Maar je interesse was ruimer. Zo werd je bij je pensionering niet voor niets het geheugen van Brabant genoemd.

Je columns voor de radio en de bijdragen voor Turnhout Ekspres waren pareltjes van vertelkunst. Lichtvoetig, maar altijd informatief en spitant.

Toen je in 1973, na een korte omweg via het ministerie van Cultuur, stadsarchivaris werd, vroeg je aan Jan Smet, die toen je enige medewerker was, welke boeken je allemaal moest lezen om de Turnhoutse geschiedenis te bestuderen. ‘Na een week wist hij meer over Turnhout dan ik’, zegt Jan nu.

Het stadsarchief verhuist volgend jaar naar de Warande-site. Het is doodjammer dat je dat niet meer mag meemaken. Toen jij in 1973 begon, was je eerste werk een tafel en een stoel installeren zodat bezoekers in alle rust archiefstukken konden consulteren… Het begin van een groots avontuur.

Dat Turnhout nu drie prachtige musea heeft, is ook grotendeels aan jou te danken. Aanvankelijk waren het Begijnhofmuseum, het Museum van de Speelkaart en het Taxandriamuseum het werk van vrijwilligers, verenigd in vriendenkringen. Mee onder jouw impuls werden het stedelijke instellingen die een Vlaamse erkenning en subsidiëring kregen. Niemand anders dan jij had die koppigaards van de verschillende vriendenkringen kunnen doen samenwerken. Dat jij later voorzitter van de Museumraad werd, was dan ook logisch.

De collecties van de musea werden aangevuld door jouw toedoen. Je overtuigde talloze verenigingen en stadsgenoten om hun archief aan de stad te schenken. Ik herinner me hoe trots je was toen je een deel van de goudschat van Turnhout kon verwerven voor het Taxandriamuseum.

Archeologie was ook zo’n passie. Er mocht geen schop in de grond gaan in de regio, of je was er als de kippen bij om te onderzoeken of er iets interessants naar boven kwam. En ook je aandacht voor restauratie en conservering van precieuze archief- en collectiestukken, dient hier te worden vermeld.

Je was een ambtenaar, een ‘civil servant’, maar wel een koppige. Eentje die de bazen durfde tegenspreken en zo hun respect afdwong. Maar je medewerkers herinneren zich dat je altijd bezorgd was over hen wanneer ze privéproblemen hadden.

Ook al klopte je hart niet altijd regelmatig, iedereen die je gekend heeft weet hoe warm en groot het was.

Na je pensioen bleef je begaan met je ‘erfenis’. En toen in 2013 het gevaar dreigde dat een of meerdere musea zouden moeten sluiten, klom je op de barricaden en stond je, in naam van de museumraad, de pers te woord. Hier moest een streep in het zand getrokken worden.

De snode plannen werden bijgestuurd en vandaag staan de musea en het stadsarchief er beter voor dan ooit. Je opvolgers zijn toegewijde specialisten en er is geen enkele politicus in de stad die er nog maar aan denkt om minder aandacht aan het erfgoed van Turnhout te besteden. Iedereen ziet dat onze geschiedenis springlevend is. Ze brengt de stad veel op. Zowel in centen als in samenhorigheid.

Voor mij was je een mentor. Dat ik passioneel bezig ben met de geschiedenis van mijn geboortestad, dank ik aan jouw aanstekelijk enthousiasme. Je leerde me dat er een verschil is tussen klef chauvinisme en gezonde trots. Natuurlijk is Turnhout het centrum van de wereld, maar dat geldt op de keper beschouwd voor elke plek op deze aardbol. Behalve voor Herentals, natuurlijk (grapje)…

Ons grootste plezier was feiten en gebeurtenissen uit het verleden om te smeden tot wonderlijke verhalen. Ware verhalen, maar wel met een ziel en een hart.

Ik hoop dat je nog het laatste nummer van Knack hebt kunnen lezen. Daarin stond een artikel dat aantoonde dat Europa eigenlijk in de Kempen, in Turnhout zeg maar, is ontstaan. De Salische Franken veroverden vanuit de Kempen het West-Romeinse rijk. Clovis was dan misschien geen Turnhoutenaar, maar hij was wel ‘van hier’.

Ik zou het kunnen hebben over onze samenwerking bij Turnhout Terminus - Turnhout Centraal toen Turnhout in 2012 Vlaamse Cultuurstad was.

Ik zou kunnen zeggen dat door jouw steun en overtuigingskracht talloze onderzoekers (amateurs en professionelen) het Turnhout-virus te pakken hebben gekregen.

Dat de Taxandriakring een van de meest dynamische verenigingen van deze stad is, hebben we ook aan jou te danken.

Dat jij de opleiding voor stadsgidsen hebt opgestart.

Dat je dank zij jouw connecties in het Rijksarchief en andere vakorganisaties heel wat onderzoekers publicatiekansen hebt gegeven.

Dat je waarschijnlijk de enige stadsarchivaris van het land was die ooit in een Suske & Wiske-album mocht meespelen.

Ik mag vandaag een oud geheim verklappen. In 2004 tipte ik collega-journalist Alain Decorte dat Turnhout het hert ging afschaffen. Het toenmalige stadsbestuur wilde het oude logo (met een gestileerd hert) vervangen door een nieuwerwets logo met speelkaarten en inktspetters. Het artikel van Alain en het actiecomité dat ik daarna met een paar slechte vrienden oprichtte, raakten een gevoelige snaar. Er werd betoogd. Mensen hingen affiches met ‘Red het Hert’ achter hun ramen. De VRT kwam filmen en tijdens een meeting in de Theobalduskapel kwam zelfs verloren zoon Stany Crets ons steunen.

De actie mislukte. Het nieuwe logo werd toch ingevoerd. Maar het Turnhoutse hert, dat we allemaal een beetje vergeten waren, maakte een forse comeback. In 2012 werd het hert de mascotte van het cultuurjaar. We gingen hert, dat jaar.

In het Taxandriamuseum kijken toeristen in de eerste zaal recht in de ogen van Wiske, een opgezet edelhert. Het kreeg zijn naam, na een publieke wedstrijd.

Bedrijven, cafés, sportclubs en verenigingen namen het hert opnieuw op in hun naam of hun logo. Er was zelf een rockgroep die zich the Deer Friends noemde. De vrienden van het hert, dus.

Ook de stad gebruikt het hert steeds vaker in een toeristische context, zoals recent nog bij de Wintermarkt.

Een journalist mag zijn bronnen niet verklappen, maar vandaag mag ik wel onthullen dat jij destijds mijn bron was en onrechtstreeks dus ook die van Alain.

Als stadsarchivaris kon je niet aanvaarden dat er met ons hert werd gesold. Met je ‘perslek’ heb je toen het hert gered door het uit de vergetelheid te halen.

‘Turnhout zou niet bestaan zonder het hert,’ schreef je in 2012 in de catalogus van Turnhout Terminus – Turnhout Centraal. Het kasteel, waarrond de stad groeide, was aanvankelijk een ‘buitenverblijf’ van de Hertogen van Brabant. Ze logeerden er wanneer ze in de Kempen kwamen jagen. Op herten.

De nauwe band die de kleinste centrumstad van Vlaanden heeft met de natuur, is nog steeds onze unique selling proposition.

Ons laatste gesprek ging over de plannen om samen met de buurgemeenten een regionaal park uit te bouwen rond Turnhout. Je wilde er alles over weten.

Als het lukt, kunnen we het misschien het ‘Harry De Kok-park’ noemen. Misschien lopen er ooit opnieuw ook edelherten rond.

Beste Harry,

We nemen vandaag afscheid van jou. En dat valt ons zwaar. Dat boek dat je aan het schrijven was over de geschiedenis van de geneeskunde in de Kempen, zal er nooit komen. Je goede vriend, dokter Paul Janssen, zou er zeker een hoofdrol in gekregen hebben. Volgens jou – en wie zijn wij om je tegen te spreken – was niet pater Damiaan, maar dokter Paul, de grootste Belg. Dat hij van Turnhout was, is mooi meegenomen. Of misschien zelfs vanzelfsprekend.

Men zegt van iemand die overleden is, dat hij het “hoekje is omgegaan”. Iedereen die jou gekend heeft, zal bij elke wandeling in de stad het gevoel blijven hebben dat jij om de hoek staat te wachten. Om samen een eind weegs te gaan. Te luisteren naar de weetjes die je over elk huis en elke straat weet op te dissen. Om te eindigen achter een glas schuimend bier. En te schaterlachen met de laatste geweldige mop of te grinniken bij de nieuwste roddel over een hoogmoedige stadsgenoot. Want jouw lach, die zullen we ook nooit vergeten.

Harry. Stra ks gaan we epibreren. Vertrek jij al maar. Wij moeten hier nog een paar dingen regelen. Met die van hierboven, en zo.

Maar wacht op ons. Daar. Om het hoekje.

Karl van den Broeck